Subsidievaststelling voor project “Reducing Food Wastage in India”
De uitspraak van de rechtbank gaat over de subsidievaststelling voor het project “Reducing Food Wastage in India”. Larive International B.V. uit Zeist was de penvoerder van een consortium dat werkte aan een project, dat tot doel had om voedselverspilling in India tegen te gaan. Hiervoor had het subsidie vanuit het Subsidieprogramma Fonds Duurzaam Ondernemen en Voedselzekerheid (FDOV) ontvangen. De rechtszaak ging tussen Larive en de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp, de subsidieverstrekker.
Waar draaide het om?
Larive was het niet eens met de lagere vaststelling van de subsidie wegens onderrealisatie van activiteiten, omdat zij van mening was dat haareindafrekening klopte. Dat bleek ook uit de goedkeuring door de accountant. Larive stelde bovendien dat zij slechts verplicht was zich in te spannen voor het project. De rechtbank verwierp het argument van Larive echter. De rechtbank wees daarbij op de wettelijke basis in artikel 4:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Dit artikel schrijft voor dat de vaststelling van de subsidie overeen moet komen met het verleningsbesluit. Hierin staat voor welke activiteiten de subsidie is verleend en welke verplichtingen van toepassing zijn. De vraag is vervolgens welke consequentie de rechter aan de constatering dat niet alle activiteiten zijn uitgevoerd, moet verbinden.
Lagere subsidievaststelling moet proportioneel zijn
De wet geeft de subsidieverstrekker alleen een bevoegdheid om de subsidie lager vast te stellen in bij de wet omschreven gevallen. Dat kan zijn wanneer het project waarvoor de subsidie is verleend, niet of niet volledig is uitgevoerd, of als de ontvanger niet aan de voorwaarden heeft voldaan. Daarbij moet de subsidieverstrekker het evenredigheidsbeginsel in acht nemen. Als een subsidieontvanger niet voldoet aan de verplichtingen, moet de subsidieverstrekker een afweging maken. Is het belangrijker om de verplichtingen te handhaven of rekening te houden met de financiële impact voor de ontvanger? De lagere subsidievaststelling moet proportioneel zijn.
De rechtbank stelde in deze uitspraak vast dat de minister voor de vaststelling van de subsidie onterecht een eigen schatting had gemaakt van ‘redelijke kosten’. Volgens de wet had de minister in deze situatie moeten uitgaan van de werkelijke kosten die de subsidieontvanger had gemaakt. Dat wil zeggen zolang deze kosten verantwoord én noodzakelijk waren voor het project.
Waarom is deze uitspraak relevant?
Deze uitspraak is van belang omdat zij duidelijkheid verschaft over de behandeling van projecten die anders verlopen dan oorspronkelijk gepland. Subsidieontvangers weten soms al gedurende de projectuitvoering dat het project afwijkt van de oorspronkelijke aanvraag. Dit brengt onzekerheid mee voor de uiteindelijke subsidiehoogte en mogelijke financiële gevolgen. De rechtbank bevestigt dat, zelfs bij dergelijke afwijkingen, de daadwerkelijk gemaakte en correct verantwoorde kosten moeten worden meegenomen bij de subsidievaststelling als de verlening ook is gebaseerd op werkelijke kosten. Een (willekeurige) schatting van de kosten is dan niet toegestaan.
Hoe kan PNO u helpen?
De juristen van PNO hebben ruime ervaring met het adviseren over het subsidierecht. Heeft u een besluit tot lagere subsidievaststelling ontvangen of loopt uw project anders dan voorzien? Het PNO legal team denkt graag met u mee. Bel 088-838 13 81 of vul het contactformulier in: